01 June 2012

Een bladzijde zeer persoonlijke Bomans (De man met de zwarte das)

Versie Bomans (1971)

Slotparagrafen van

De Man met de Zwarte Das
Epiloog. De laatste ontmoeting.

(Werken V, blz. 838-839, gedateerd september 1971. Bomans had maar drie maand meer te leven.)

Als student in de rechten schreef ik een boekje, dat Pieter Bas heette. Ik was als tweedejaars nog treinstudent en woonde dus op 'Berkenrode'. Het manuscript lag voltooid op mijn kamer in een la, een blauw lint was er omheen gestrikt. In een opwelling besloot ik nu dit werk mijn vader voor te leggen. Naar zijn slaapkamer voerde een aparte trap en ik zie mij nog die treden opgaan, het pakje in mijn hand, in een soort blinde vertwijfeling, want verwachten deed ik hiervan niets. Ik opende de deur en daar lag hij. Over de bovenste rand van het boek dat hij las bleven zijn ogen op mij rusten. Ik zei, dat ik iets geschreven had en of hij het lezen wilde. Hij antwoordde niet, maar beduidde mij met een knik, dat ik het aan het voeteneind kon neerleggen. Ik bleef een ogenblik staan, maar hij las alweer. Enkele dagen later trof ik het manuscript op mijn bureau weer aan, het blauwe lint er nog omheen. Ik heb er nooit meer iets van gehoord. Geen woord.

     De laatste ontmoeting die ik met hem had, was ook vreemd. Ik denk er nog dikwijls over na, zonder de toedracht geheel te begrijpen. Het is misschien goed dat ik het eens opschrijf, dan denk ik er wat minder aan. Ik woonde toen in Nijmegen op kamers en leefde, evenals ik dit in Amsterdam gedaan had, van wat ik zelf verdiende. Dit was niet veel. Plotseling kwam hierin verandering. Er verscheen een tweede boekje, Erik geheten, en ik kon opeens wat eten. Ik woonde op de Pater Brugmanstraat en stond toevallig voor het raam, toen de zwarte Mercedes van mijn vader geluidloos de straat ingleed. Hierin zaten mijn ouders. Mijn moeder bleef zitten, maar mijn vader stapte uit en liep langzaam naar de voordeur, met iets onder zijn arm. Ik had beiden in geen jaren gezien en ging in een hoek van de kamer staan, met mijn rug tegen de muur. Nog hoor ik zijn trage voetstap op de trap en daar verscheen hij op de drempel. We keken elkaar een ogenblik aan. Toen begaf hij zich naar het raam en keek naar buiten. 'Mooi uitzicht,' zei hij en draaide zich langzaam om. Ik antwoordde niet. Hij bleef een ogenblik bewegingloos staan en zette toen een fles wijn op tafel. Ik zei nog steeds geen woord. Mijn vader kruiste de handen op de rug en keek strak naar het behang. Zo verliepen enkele seconden. Toen knoopte hij zijn jas dicht en verliet de kamer. Ik hoorde het portier dichtslaan en de auto wegrijden. Enkele dagen later kreeg ik een telegram. Hij was gestorven.


Versie Michel van der Plas (1982)

 In Godfried - Het leven van de jonge Bomans (1982) verstrekt biograaf Michel van der Plas de volgende toelichting.

Het bezoek van vader Bomans aan zijn zoon in Nijmegen heeft plaatsgevonden. Maar anders, en eerder. En het drama, door Godfried met meesterschap beschreven in De man met de zwarte das, door zijn broer Rex genoemd 'het meest aangrijpende wat hij geschreven heeft' ('Je wordt er koud van'), is een geheel ander drama.

Het kondigt zich aan wanneer Senior met enige aandrang begint te informeren naar Godfrieds vorderingen in zijn nieuwe studie [psychologie i.p.v. rechten —C.I.]. Hij moet een inhaaltentamen doen bij Hoogveld. Dat voornemen alleen al geldt voor zijn intimi als een evenement. Een kosthuisgenoot repeteert hem. Dan komt de morgen van het tentamen. De zon schijnt, Godfrieds kamerdeuren staan open naar het balkon en hij laat zijn repetitor naar Hoogveld bellen: Bomans is ziek. 's Avonds komt zijn hospita zeggen dat er telefoon voor hem is. Zijn vader belt hem op: Hoe is het gegaan? Zeer bevredigend, liegt Godfried, ik ben geslaagd. De volgende ochtend zitten de twee studenten op het balkon, als er opeens een auto voor de deur stopt. Daar is Vader! Mr. J. B. Bomans komt naar boven. Hij heeft een paar flessen wijn bij zich als cadeau. Ook de studiegenoot die Godfried heeft willen repeteren krijgt hartelijke complimenten. Dan biedt Vader zijn zoon een maaltijd aan in de stad.

Dat is het bezoek. Het moet een diep schuldgevoel nalaten bij de zoon, zoals ook de medestudent, ongewild betrokken geraakt in het bedrog, het nooit vergeet. Het is, later, blijkbaar het best te begraven onder een nieuw verhaal, een ander. (Hier de originele bladzijde 231.)
en
Er is meer, dat hun verhouding [junior vs. senior—C.I.] gemilderd heeft, of althans de scherpste kanten van hun non-communicatie heeft geslepen, vooral de verschijning op Berkenrode van het beeldschone meisje uit Nijmegen, dat Godfried in 1940 serieus het hof is gaan maken: Pietsie Verscheure. Om haar heeft Godfried dit jaar de Sint Jansprocessie in Laren laten schieten. Vader noemt haar Mignonne. Hij ziet haar graag. Dit feit alleen al ondergraaft het verhaal van Godfried over de laatste ontmoeting tussen hem en zijn vader 'een paar dagen voor zijn dood', op de Nijmeegse kamer. (blz. 251)

De twee ingrijpende drama's zijn zo verschillend, dat enige voorzichtigheid bij hun beoordeling geboden is. Van der Plas schrijft bij dit Hoofdstuk XI van zijn biografie: Mondelinge mededelingen verkreeg ik van ir. R. Bomans, drs. R. Dresen, drs. L. Grooten, mr. J. Laudy, de heer en mevrouw mr. A. Mertens, dr. W.A.M. Peters, drs. H. Prenen, de heer en mevrouw prof. dr. J. Snijders, Annie Sweers, Hans Triebels, Maps Valk. (blz. 337.) Onder hen moet zich zijn informant, de medestudent van Bomans, bevinden. Het blijft evenwel, ook voor een biograaf, uitkijken met mondelinge informatie. Het menselijk geheugen werkt, ook bij hen die volledig te goeder trouw zijn, selectief en vertekenend, zoals iedereen weet die zijn eigen herinneringen al eens geconfronteerd heeft met objectieve feiten.


Versie Ischa Meijer (1966)

In 1966 nam Ischa Meijer van Bomans een interview af, dat verscheen in De Nieuwe Linie van 24 december. Het hele interview is hier na te lezen.

Je komt nu eenmaal uit die put... je moet ermee leven... je moet leren je kwetsuren ten goede aan te wenden. Dat huis waar niemand tegen elkaar sprak. Sauve-qui-peut. Vijf bleke schimmen die zich tegen het behang drukten zodra de ploert voorbijkwam. Wie heeft de ander ooit kunnen helpen? We scheelden allemaal een jaar. De een sliep op een plank, de ander vond het nodig zich constant te geselen. En dan die ene die pelgrimstochten ging maken, op elk graf een kledingstuk achterliet om ten slotte door de politie in z'n onderbroek te worden opgebracht... thuisgebracht in dat kolossale pand... Als je iets te zeggen had werd de mededeling op een zilveren blad naar boven gebracht. Naar hem... (...) 
Heb jij ooit gehoord van een jongen die op zijn achttiende sprookjes schreef? Dat is toch belachelijk, eigenlijk. We zochten allemaal ons klooster. Ik las maar, en ik las maar. Alles was beter dan dat huis... En toch, dat is zo vreemd... geen van de kinderen zal het ooit willen toegeven, ik zou het niet eens tegen ze durven zeggen. Twintig jaar ben ik ziek geweest, psychisch een wrak, ik heb twintig jaar in bed gelegen. Nu moet ik volwassen worden. Ik ben een nabloeier... 't Kost tijd. Maar ik ga vooruit... (...)
Jaren heb ik die man gehaat. Ik heb een manier gezocht om ervan los te komen. Ik kan niet over hem schrijven. Niet direct. Het is een hausse tegenwoordig om van alles van jezelf te zeggen. Direct. Daar val ik buiten, dat weet ik best. Ik ben erg gesteld op Harry Mulisch. Ik heb hem eens, een avond lang, over die walgelijke jeugd van me verteld. Hij was jaloers op dat materiaal... die zwarte tijd. Ik vind het niet fout dat al die mensen tegenwoordig maar direct op het papier zetten wat ze beleefd hebben. Ik kan het niet. Nog niet... Maar wie weet. Ik heb je al gezegd, ik genees langzaam. (...)
Om te ontkomen aan de macht van mijn vader heb ik Pieter Bas geschreven. Op gelinieerd papier, in keurig handschrift, met het kaartje van Dordrecht naast me, want ik was nog nooit in die stad geweest. Op een avond was het klaar. Ik deed er een lichtblauw bandje omheen. Toen ging ik de trap van mijn vader op. Iedereen in het huis had zijn eigen trap, moet je weten... Nog herinner ik het me: die lange tocht omhoog. De deur van zijn kamer stond open. Daar lag de dictator op bed, chocola te vreten. Zijn verbaasde gezicht. “Wat kom jij hier doen...” “... Vader, ik heb een boek geschreven...” En daarna ruggelings de kamer uit. De volgende dagen... die halve bewusteloosheid waarin ik leefde. Op een morgen lag het manuscript weer op m'n bureautje. Zonder commentaar.
Toen ben ik van huis gevlucht zonder een cent. Ik was de debiel. De debiel, dat heeft hij zelf gezegd. Debielen hoeven niet te studeren. Ik kreeg geen cent voor m'n rechtenstudie in Amsterdam. Ik deed m'n kandidaats. Ik had honger, ik woonde in een miserabel keldertje, zonder licht. Ik heb trouwens altijd spijt gehad dat ik die studie niet heb afgemaakt. Laatst werd ik weer in een artikel de gesjeesde student genoemd... ik moest m'n bek maar houden. 
Op een dag ging ik naar Nijmegen. De zon, de vriendelijkheid van die stad, al dat groen... Toen heb ik Erik geschreven. Dat werd een bestseller... Ik studeerde toen psychologie en hing de geniale student uit... (...)  
Wat er nou precies gebeurd is weet ik niet. Misschien heeft hij de etalage van een boekwinkel vol zien liggen met Erik... Maar op een dag stopt de Mercedes van mijn vader voor mijn huis in Nijmegen. Ik stond verlamd achter het raam. Ik kon er niet uit. Maar de tiran, de Zeus stapt uit zijn wagen en belt aan. Ik moest open doen. En daar stond hij oog in oog met die debiel. Geen van beiden konden we iets zeggen. Toen zette hij een fles wijn op tafel en vertrok. Er is geen woord gevallen.De volgende dag belt m'n moeder op om mij te vertellen dat hij gestorven was... Nee, ik weet niet wie ik ben... Ik zie die vuist achter glas...

In dit onthutsend interview laat Bomans wel erg in zijn ziel kijken, en het is een behoorlijk gekneusd exemplaar. De termen zijn bepaald niet zacht: de ploert-dictator-tiran-Zeus versus de debiel, het ziek, verlamd, psychisch wrak. In zijn eigen versie van 5 jaar later is die felheid niet terug te vinden.

*